Gemeenteschool Mollem – 150 jaar gemeentelijk onderwijs in Mollem
door Gustaaf De Hovre
(uit Ascania-tijdschrift 1980-4).
1830-1980 of België 150 jaar onafhankelijk. Twee data die goed passen voor wie wat geschiedenis wil vertellen van het gemeentelijk onderwijs in Mollem.
1830, het jaar waarin België onafhankelijk werd. Hoe stond het toen met het onderwijs in Mollem? Met zekerheid kan men zeggen dat er onderricht gegeven werd in cathechismus, lezen, schrijven en rekenen in een bijgebouwtje van de pastorij, waar zich nu de parking bevindt.
Wie gaf dit onderricht? Hoogst waarschijnlijk waren het de toenmalige kosters die ermee belast werden en hiervoor door de kerk enige vergoeding uitbetaald werden.
De eerste die echter als onderwijzer vermeld wordt in de gemeenteraadsverslagen is de heer De Saedeleer. Wanneer hij met zijn taak begon weet men niet met zekerheid. Maar in de winter van 1837-38 had hij 55 leerlingen, waaronder 35 leerlingen die gratis onderricht kregen. Hij kreeg van de regering voor zijn werk een subsidie van 211 frank. In datzelfde jaar 1838 maakt het pensionaat van de Zusters Ursulinen flinke vorderingen en ontvangt reeds internen en externen. Het pensionaat werd opgericht in 1834. In 1843 wordt De Saedeleer benoemd als gemeentelijk onderwijzer en zorgt zelf voor een schoollokaal waarin de lessen zullen gegeven worden. Enkele maanden later moet zijn benoeming opnieuw gebeuren, omdat de eerste maal de benoeming ongeldig was daar deze niet gebeurd was bij geheime stemming.
In dezelfde zitting wordt de heer Bellot, koster, orgelist, kaarsmaker en landbouwer, aangesteld als onderwijzer voor Bollebeek, echter niet als gemeentelijk onderwijzer. In 1844 wordt de gemengde school van Mr. De Saedeleer ontbonden en voortaan ontvangen de Zusters Ursulinen de meisjes. In 1845 ziet de schoolbevolking er als volgt uit: M. De Saedeleer heeft 46 jongens. M, Bellot (Bollebeek) heeft 17 jongens en 17 meisjes. De erkende school van de Ursulinen 96 meisjes.
De jaarwedde van de beide onderwijzers bedroeg 200 frank elk. De gemeente betaalde M. De Saedeleer 80 frank als huurprijs voor het schoollokaal. Er werd dat jaar ook nog 20 frank besteed door de gemeente aan schoolboeken en meubelen.
Op 2 april 1849 ziet de gemeenteraad zich verplicht M. De Saedeleer voor 3 maanden uit zijn ambt te ontzetten met beroving van wedde, wegens drankmisbruik. Zijn leerlingen zijn ook gestraft want ze worden naar Bollebeek gezonden bij M. Bellot. De gemeente zal het geld dat voortkomt van de ingehouden wedde van M. de Saedeleer gebruiken om nog een oude rekening van schoolmeubelen te betalen!
In 1853 gaat M. De Saedeleer op rust en M. Christianus Raymondis Andries, gediplomeerd aan de Staatsnormaalschool van Lier wordt als gemeenteonderwijzer aangesteld.
In 1853 ziet de schoolbevolking er als volgt uit: M. Andries: 90 jongens, M. Bellot 26 jongens en 14 meisjes. De Ursulinen tellen 34 meisjes.
In 1854 wordt er voor het eerst gesproken over een “nieuwe” school. De aankoop van een bouwgrond wordt aan de orde gesteld. Achtereenvolgens is er sprake van een grond van juffrouw Van Ginderachter, vervolgens een stuk grond van 3a.4ca. tegen 150 frank per are van de weduwe Van Santen. Maar tegen deze grond zijn bezwaren: moerassige grond en slechte toegang. Tenslotte koopt de gemeente de grond van D. De Munck, 14 aren groot, voor de som van 3.800 frank.
Maar de school is er nog niet en er is nochtans hoogdringendheid mee gemoeid. De H. De Saedeleer laat immers de gemeenteraad weten dat hij de huur tegen 1 october 1859 opzegt. In afwachting wordt het oud schoollokaal nog maar eens gewit voor de som van 40 frank.
In 1863 keurt de raad een aanbesteding der werken tot het bekomen van een nieuwe “schoolzaal” goed voor de som van 6.100 frank Werd er nu een totaal nieuw gebouw opgetrokken of bestaande gebouwen aangepast? We weten het niet en laten het in het midden.
In 1879 volgt M. Guilliaume Andries zijn vader als onderwijzer op. Dat jaar geeft M. Bellot ook zijn ontslag en de aangenomen school van Bollebeek wordt opgeheven.
In datzelfde jaar wordt de gemeentelijke autonomie inzake onderwijs afgeschaft, ten voordele van de staat en wordt uitsluitend een neutraal onderwijs. De gemeenteschool wordt een soort staatschool en terug gemengd. Mevr. Angeline De Saedeleer, weduwe van M. Andries wordt aangesteld om het onderricht in het handwerk te verzorgen voor de meisjes. In deze periode wordt door de parochie “de bovenschool” (thans bibliotheek) opgericht waar men buiten de gewone vakken ook het godsdienstonderricht gaf in tegenstelling tot de gemeenteschool.
Deze ongelukkige toestand duurt tot 1884. In dat jaar geeft M.G. Andries zijn ontslag en als nieuwe onderwijzer wordt M. Henri Bernard, geboren in Gingelom, aangesteld.
Hij komt in het schoolhuis wonen. Er wordt een poging gedaan om een hulponderwijzer aan te stellen maar er schijnen te weinig leerlingen te zijn en bovendien weigert de aangezochte kandidaat, M. Albert Andries, de plaats aan te nemen. In de school is nu godsdienstonderricht terug verplicht en maakt opnieuw deel uit van het leerprogramma. Er wordt ook beslist dat het zal gegeven worden bij het begin van de lessen. Daar de plaats van hulponderwijzer voorlopig niet doorgaat zal M. Bernard het dan maar verder alleen moeten rooien met +/- 80 jongens (zonder 1ste leerjaar). Dit belette niet dat hij 50 frank verhoging bekwam wegens de schitterende uitslag door zijn leerlingen in de prijskamp der lagere jongensscholen behaald in 1895.
In 1898 staat de plaats van hulponderwijzer terug op de dagorde en terzelfdertijd het ontwerp van vergroting van het schoolgebouw.
Na een soort schoolkwestie tussen Mollem en Brussegem over de financiële tussenkomst van deze laatste, aangezien er toch een respectabel aantal kinderen van Brussegem hier school lopen, kwam er een nieuw schoollokaal bij (thans chirozaaltje en oud postkantoor) en werd M. Alfrank Eeckelaers als hulponderwijzer benoemd.
Bij de eeuwwisseling wanneer het schooljaar 1900-1901 begint zijn er twee klassen, twee onderwijzers en 112 jongens. De school heeft een galerij of overdekte speelplaats, een kleine koer en de nodige sanitaire installatie. Bovendien beschikt ze over het ruime dorpsplein waar de leerlingen naar hartelust kunnen stoeien gedurende de speeltijden.
Zolang de auto niet op het toneel verschijnt blijft het dorpsplein de ideale speelplaats, dank zij haar hoeken en kanten en de nabijgelegen brede kerkhofmuur, die steeds maar wenkte om er toertje op te maken. Dit laatste werd natuurlijk bestempeld als gevaarlijk en als zovele andere prettige dingen, door meester en pastoor ten strengste verboden.
In 1901 geeft de hulponderwijzer, M. Eeckelaers reeds zijn ontslag en wordt in diezelfde functie opgevolgd door M. F, Van Linthout. Hij krijgt van de gemeente een hof ter beschikking voor “ondervindingsteelten”. Dit was een nieuwigheid!
In 1909, na 25 jaar dienst gaat M. Bernard met rust en wordt door M. Van Linthout opgevolgd als nieuw schoolhoofd met een jaarwedde van 1.200 frank De vrijgekomen plaats van hulpnderwijzer wordt een probleem, want niemand daagt op. De wedde wordt dan van 1.000 frank op 1.100 frank gebracht en een zekere M. Delestrée neemt nu de plaats aan. Doch na een jaar neemt hij reeds ontslag en wordt dan opgevolgd door M. L. Raeymaekers geboren te Eindhout in de Kempen.
Het “onderwijzerskorps” is weer volledig en dit duo, M. Van Linthout en M. Raeymaekers, zullen vele jaren onderwijs en opvoeding ter harte nemen.
In 1914 breekt de eerste wereldoorlog uit en dit betekende voor de school een zware beproeving. M. Van Linthout werd gemobiliseerd en de verantwoordelijkheid voor de school berust nu in handen van M. Raeymaekers, die gedurende de moeilijke oorlogsjaren het ambt van schoolhoofd zal waarnemen. De school heeft nu, terug zoals vroeger, maar één klas. De leeggekomen klas wordt als gemeentemagazijn gebruikt voor suiker en aardappelen. Ze wordt ook ter beschikking gesteld voor de maandelijkse suikerverdeling. Op het einde van de oorlog meldt men de bezetting van de schoollokalen door de Duitse troepen en is er sprake van ontvreemding en schade aan meubels. Tijdens de oorlogsjaren wordt er voor de eerste maal een geneeskundige dienst in het leven geroepen voor beide scholen. Vermoedelijk hield de oprichting van deze dienst verband met de slechte gezondheidstoestand van de kinderen door ondervoeding en ontberingen.
1918: Einde van de oorlog. M. Van Linthout wordt gedemobiliseerd en neemt zijn taak van schoolhoofd terug waar. Verschillende oudleerlingen sneuvelden of kwamen om in krijgsgevangenschap. Als herinnering aan het offer van deze jonge mannen werd in de muur van de school naast de ingang een herdenkingsplaat aangebracht.
Het leven in de school herneemt zijn normale gang en de aanwezigheid van leerlingen is nu regelmatiger tengevolge van de leerplicht. Het schoolreglement wordt nog eens onderzocht en nu volledig in overeenstemming gebracht met het schoolreglement van het ministerie.
In 1924 wordt er een derde klas ingericht. Het gemeentelijk onderwijs had geen eerste leerjaar. De jongens die hiervoor in aanmerking kwamen liepen school bij de zusters Ursulinen. De gemeenteschool had niet onmiddellijk een lokaal ter beschikking en huurde daarom voorlopig het vrijgekomen lokaal van de meisjesschool voor de som van 600 frank per jaar. Op 10 september 1924 wordt M. Raymond Buyens van Brussegem als derde onderwijzer aangesteld en benoemd.
In deze periode trad er voor het onderwijzerskorps een grote verbetering in wat de uitbetaling van hun wedde betrofrank Deze werd voortaan uitbetaald door de staat en niet meer door de gemeente. Het wachten op de wedde en smeken om een soms minieme verhoging was voorbij en de onderwijzers waren niet langer meer het slachtoffer van de politieke willekeur van sommige gemeentebesturen.
In een gemeenteraadszitting van 11 juni wordt de verdeling van de klassen definitief bepaald:
M. Van Linthout, de hoogste leerjaren 6, 7 en 8
M. Raeymaekers, de middelbare leerjaren 5 en 4
M. Buyens, de lagere leerjaren 1, 2 en 3
Voor wat de vakanties betreft wordt het volgende beslist: kerstvakantie van 25 december tot 3 januari (later tot 6 januari); paasvakantie van Witte Donderdag tot de tweede maandag na Pasen (dit wordt later van Palmzondag tot Beloken Pasen); zomervakantie van l augustus tot 15 september (later van 15 juli tot de tweede zondag van september). Het groot verlof mag niet aanvangen vooraleer 440 halve schooldagen zijn bereikt (later daalt dit getal tot 400).
In 1927 laten de Zusters aan het gemeentebestuur weten dat ze hun lokaal niet langer meer verhuren aan de gemeente. Het gemeentebestuur beslist dan een van de twee bestaande klassen, namelijk de klas tegen het gemeentehuis, in twee te splitsen. Deze lokalen zullen wel voldoen mits enkele veranderingen voor “wat licht en lucht”… Zodoende heeft de school nu drie klassen.
In 1929 is het zover. De auto maakt zich hoe langer hoe meer meester van de straat en het dorpsplein heeft als speelplaats afgedaan. Er moet uitgekeken worden naar een nieuw terrein dat in aanmerking kan komen voor een veilige speelplaats. Dit wordt vlug gevonden. De helft van de schooltuin lijkt uitstekend.
Deze bevond zich vlak voor het huis van M. P. Thomas. Een kleine tunnel zal de “kleine koer” met de “grote koer” verbinden. Deze plannen worden uitgevoerd in het begin van de jaren dertig.
In 1934 blijkt het aantal leerlingen meer dan voldoende te zijn om een vierde klas in te richten. Een lokaal vinden is geen probleem. Er kan nogmaals een klas gesplitst worden. Wat dan ook gebeurt. Mej. Sidonia Van Linthout krijgt haar benoeming op 17 februari 1934 en start als vierde leerkracht.
De verdeling van leerjaren ziet er nu als volgt uit: 4de graad of 8 en 7 bij M. Van Linthout, 3de graad of 5 en 6 bij M. Raeymaekers L., 2de graad of 3de en 4de leerjaar, M. Buyens, 1ste graad of 1ste en 2de leerjaar Mej. S. Van Linthout (later Mevr. Cleymans-Van Linthout).
Vier leerkrachten, meer dan 120 leerlingen. Maar waarover beschikken deze mensen? Ongelukkiglijk over niet veel! Vier “halve klassen”, een overdekte speelplaats, die hier en daar lekken vertoont en twee speelplaatsen die veel te klein zijn en bij regenweer en dooi niet te gebruiken zijn. Alles bij elkaar genomen en op zijn zachtst gezegd “miserabel”. Het lijkt voor iedereen duidelijk dat er iets moet aan gedaan worden. De school voldoet niet meer aan de eisen van de moderne tijd en van de hogere overheid. Er worden ontwerpen en plannen gemaakt om de school te verbouwen en te vernieuwen. Maar de oorlog breekt uit en plannen verdwijnen in de diepste laden. Er zullen wel andere en zwaardere problemen komen. Maar in tegenstelling met de eerste oorlog wordt nu niemand van het onderwijzend personeel gemobiliseerd en gaat het onderricht bijna normaal verder. Maar in 1941 krijgt de school toch een zware klap. M. Van Linthout wordt door een beroerte getroffen en overlijdt praktisch onmiddellijk. M. Raeymaekers zal zijn plaats voorlopig innemen als schoolhoofd. Mr. F. Vandenmeersch wordt aangesteld als vierde onderwijzer. In 1944 geeft deze laatste zijn ontslag en wordt M. De Hovre G. voorlopig aangesteld als waarnemend onderwijzer.
In 1945 is de oorlog ten einde. Gedaan met heel wat problemen van bezetting van de school, nu eens door vriend, dan weer eens door vijand. Gedaan met de problemen van ravitaillering, brandstofbevoorrading, enz.
In de gemeenteraadszitting van 11 augustus 1945 gebeurt er een grote wijziging wat het personeel betreft. M. Raeymaekers gaat op rust. M. Buyens wordt het nieuwe schoolhoofd. Twee andere onderwijzers worden vast benoemd, M. De Hovre die reeds voorlopig aangesteld was, en M. P, Raeymaekers. De effectieven van de school liggen nu voor verscheidene jaren vast. M. Buyens zal voortaan het 7de en het 8ste onder zijn hoede nemen, M. Raeymaekers het 5de en het 6de, M. De Hovre 3de en 4de en Mevr. Cleymans het 1ste en 2de leerjaar.
Het dossier met daarin de plannen tot vernieuwing en herbouwing van de school, worden opnieuw opgediept, besproken en bestudeerd. In 1947 wordt er een belangrijke beslissing genomen. De plans strekkende tot verbouwing worden afgekeurd en naar de prullenmand verwezen. Er zullen plannen gemaakt worden voor een totaal nieuwe school op een nog te kopen grond. In 1950 is het zover, tenminste wat de aankoop van de grond betreft. Het gemeentebestuur koopt voor de som van 200.000 frank een stuk grond, groot 50 are gelegen aan de Kasteelstraat. Het stuk behoorde toe aan de weduwe Van Elzen-Geerts en aan Egied van Elzen.
In 1951 worden de plans en het bestek van de school opgemaakt door architect De Roy van Merchtem, goedgekeurd. Bij het Gemeentekrediet van België wordt door de gemeente een lening aangegaan van 1.000.000 frank aflosbaar in 20 jaar. In 1957 worden de aannemers Van de Putte van Asse en J. De Ridder van Mollem aangewezen om de werken uit te voeren. De werkzaamheden kunnen beginnen.
In 1956 geraakte men met de oude jongensschool erbarmelijk in de knoei. Alle bijgebouwen, de galerij en de twee speelplaatsen, evenals “den bak” en ’t pompierkot moeten verdwijnen om de verbreding en het gedeeltelijk rechttrekken van de Kasteelstraat mogelijk te maken. In allerijl worden aan de andere zijde van de school een zeer beperkte installatie voor sanitair en een kolenhok opgetrokken. De jongens spelen voortaan op de straat tussen de smidse en de Kasteelstraat.
Gelukkig zal deze toestand niet te lang duren want op 31 augustus 1958 kan de nieuwe school ingehuldigd worden. Monseigneur Schoenmaekers, hulpbisschop van Mechelen, was hierbij aanwezig. Hij zegende de kruisbeelden en de verschillende lokalen. De verwarming was nog niet klaar. Gelukkig na het Paasverlof van 1959 kan de school in gebruik genomen worden.
Ze had uiteindelijk 2.962.356 frank gekost. Met de ingebruikname van deze nieuwe school werd definitief een blad uit de geschiedenis van het gemeentelijk onderwijs omgedraaid. Een oude bouwvallige en totaal ongeschikte school had de plaats geruimd voor een ultra moderne school die in de omgeving haar weerga niet vond en nog niet vindt. De gemeentevaderen konden er fier over zijn.
In 1960 geeft M. Buyens zijn ontslag als schoolhoofd. Dit heeft als gevolg dat de 4de klas en eveneens de 4de graad wegvalt. M. Raeymaekers wordt nu schoolhoofd. Voortaan zijn er nog slechts drie klassen. De geboortedaling en de concurrentie van andere scholen waren hiervan zeker de bijzonderste oorzaken.
In 1969 geeft Mevr. Cleymans-Van Linthout haar ontslag en wordt vervangen door Mej. M. Raeymaekers. In 1971 geeft laatstgenoemde ook haar ontslag en M. H. Geeurickx volgt haar op. De teruggang van de school schijnt ingedijkt te zijn, dank zij de nieuwe wijken en in 1974 zijn er voldoende leerlingen om terug een vierde klas te openen. De openstaande betrekking wordt ingenomen door Mej. Em. Callebaut.
De eerste graad wordt gesplitst. M. Geeurickx neemt het 1ste leerjaar en mej. Callebaut het 2de leerjaar voor haar rekening. Dit is een verheugend feit en wordt zeker geapprecieerd door de leerlingen en de ouders. Ook de gemeentelijke overheid wist deze vooruitgang naar waarde te schatten en wilde dit ook daadwerkelijk tonen. Ze besliste reeds in 1970 plannen te laten maken voor het bouwen van een turnzaal en een refter. Na het losmaken van de nodige subsidies en een lening kon in 1976 met de werken begonnen worden.
Op 1 januari 1977 fusioneert onze gemeente met Asse. Maar de bouwwerken aan de turnzaal gaan verder en op het einde van het schooljaar kan schepen Van Elsen ze plechtig inhuldigen en dit in aanwezigheid van verschillende vooraanstaande personen uit de gemeente en de onderwijswereld.
Laatste gebeurtenis in het wel en wee van onze gemeentelijke jongensschool: M. Raeymaekers gaat op 1 september 1979 met rust en wordt op een meer dan gewone wijze door zijn leerlingen, oudleerlingen, personeel en inwoners gehuldigd. Als schoolhoofd volgt M. Geeurickx hem op en als onderwijzer van het 5de en 6de leerjaar wordt zijn plaats ingenomen door M. Raeymaekers Danny.
150 jaar onafhankelijkheid van België, 150 jaar gemeentelijk onderwijs in Mollem.
We weten niet wat de toekomst voor hen heeft weggelegd. Toch wensen we beide nog vele jaren in groei en bloei.
Met dank aan Gustaaf De Hovre.